Kenniscentrum
11. Verbinden
We onderscheiden drie soorten verbindingen:
- Niet los te nemen verbindingen (bijvoorbeeld lasverbindingen).
- Los te nemen verbindingen (boutverbindingen).
- Beperkt los te nemen verbindingen (bijvoorbeeld blindklinknagels).
Stiftlassen
Stiftlassen is het lassen van een metalen stift (bijvoorbeeld een schroefdraad of cilinder) op een ondergrond. Fig. 11.1 Eenvoudig, goedkoop en snel. De inbranddiepte is bij stiftlassen ongeveer 0,3 - 0,5 mm. Daardoor kan er op dunne plaat een mooie verbinding worden gemaakt, zonder dat die zichtbaar is aan de andere kant van de plaat. De maximale plaatdikte voor stiftlassen op staal is 5 mm, voor aluminium geldt 8 mm. Als maximale diameter van de lasstift hanteren wij 8 mm.
Stiftlassen vereist nauwkeurig positioneren, vaak door middel van een malplaat. Fig. 11.2 Daarom wordt deze techniek veel toegepast bij serieproductie. Een alternatief voor stiftlassen, zeker bij kleinere aantallen, is een tapgat met een draadeind.
Blindklinken
Blindklinken is een prima optie voor constructies die slechts van één zijde bereikbaar zijn. De nagel wordt door het gat gestoken, en door kracht op de trekpen uit te oefenen felst de achterkant van de nagel. Op het moment dat de trekpen afbreekt is de verbinding gerealiseerd. Fig. 11.3) Blindklinken is voor vrijwel alle materialen te gebruiken. Omdat het assortiment aan blindklinknagels bijzonder groot is, is er voor iedere toepassing wel een passende nagel te vinden. Fig. 11.4
- Als gaten al gesneden zijn vóór de montage, dan ontstaat er een mooi strak patroon.
Diameter schacht | 5 |
---|---|
Boordiameter | S+0.1 |
Blindklinkschroefdraad/blindklinkmoer
In plaats van nagels kunnen, volgens hetzelfde principe, ook blindklinkmoeren Fig. 11.5 voorzien van binnenschroefdraad worden gebruikt. Voor deze verbinding wordt een zeskant gat gelaserd, om meedraaien van de blindklinkmoer in het gat te voorkomen. De afmetingen van het zeskant gat Fig. 11.6 worden bepaald door de grootst ingeschreven cirkel.
Blindklinkmoer | M3 | M4 | M5 | M6 | M8 | M10 | M12 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Diameter | 5.5 | 6.5 | 7.5 | 9.5 | 11.5 | 13.5 | 16.5 |
Felsmoeren
De felsmoer wordt in een gat gestoken en met behulp van eenvoudig gereedschap vastgezet. Door vervolgens een bout in de moer te draaien wordt de verbinding tot stand gebracht. Een nadeel van deze techniek is dat praktisch elke plaatdikte een andere moer vereist.
Lasmoeren
Zoals de naam al zegt wordt de moer hier aan de plaat gelast. Fig. 11.7 enFig. 11.9 Het nadeel van deze techniek is dat de las de oppervlakte van het te verbinden deel kan aantasten. Voor het positioneren van een normale moer wordt vaak een bout met een verzonken kop gebruikt. Daarmee wordt het draadgat exact boven het gesneden gat gepositioneerd. Bij zogenaamde plaatlasmoeren kunnen hiertoe ook twee kleine gaten naast het te positioneren gat gesneden worden. Fig. 11.8
Tot slot zijn er nog lasmoeren met centreerrand.
Plaatmoeren/clips
Plaatmoeren of clips zijn vervaardigd uit plaatmateriaal. Vaak is de moer zo vormgegeven dat die in of op de onderplaat kan worden ingeklemd, zodat montage van één zijde (blind) mogelijk is. Deze verbindingen zijn gemakkelijk los te nemen.
Trekmoer | M2 | M3 | M4 | M5 | M6 | M8 | M10 | M12 | M16 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Diameter | 4.5 | 4.5 | 5.5 | 6.5 | 8 | 10 | 12.5 | 14.5 | 18.5 |
Trekmoer
Dit een normale moer voorzien van een kraag met ribbels. Fig. 11.11) Door de moer aan te draaien trekt men de kraag in het gat en zit de moer bevestigd in de plaat. Bij Kepser wordt de bevestigingsplek van een trekmoer aangegeven met een extra uitsparing in het gat. Fig. 11.12